Verklarende woordenlijst

Adn (paradijs): Adn (paradijs): Een rustieke tuin met veel groen, fruit, schaduw en bomen. De overledenen die na hun dood door de engelen gewogen en niet te licht zijn bevonden, liggen er op rustbedden. De mannen genieten er van de diensten van jonge, reine maagden (hoeri’s ), maar  leven evenals de overleden vrouwen, vooral van het grote geluk Allah (God) te mogen zien.

Aisja: (ca. 615-678): jongste en meest geliefde vrouw van de Profeet en dochter                    van diens vriend en opvolger Aboe Bakr. Na zijn dood werd Mohammed in                haar kamer begraven. Ze wordt de Moeder der Gelovigen genoemd.

Alawieten:islamitische sekte, vooral gesitueerd in Libanon, Palestina en Syrië. Haar leer is officieel ge     heim, maar inmiddels weten we er veel van, zoals het feit dat de leden geloven in zielsverhuizing. Volgens veel soennieten zijn ze geen echte moslims.

Alevieten: islamitische sekte uit Anatolië, sterk verwant met de Alawieten.

Ansaar      (=‘helpers’): inwoners van Medina die zich aansloten bij Mohammed en zich bekeerden tot de islam. Moslimfundamentalisten gebruiken de term als synoniem voor ‘strijdmakker’.

Ashaab     ‘gezellen’: mensen die zich ten tijde van Mohammed bekeerden tot de islam.

Asjoera:   belangrijkste feest van de sji’itische islam, ter afsluiting van de tien dagen durende rouwperiode waarin de dood wordt herdacht van Hoesein (626-680), kleinzoon van Mohammed. Hij sneuvelde tijdens de slag bij Kerbala tegen de Oemajjadenkalief Jazied. In de soennitische islam wordt tijdens asjoera herdacht dat Noach de ark verliet na de zondvloed.

Baraka:    zegen brengende kracht, toegeschreven aan Mohammed en later ook aan lokale en regionale islamitische heiligen. Ook het reciteren van de Koran en het aanroepen van de namen van Allah worden met baraka in verband gebracht.

Bâtin:    innerlijke of verborgen betekenis van islamitische heilige geschriften, met                name de Koran.

Charaadj: belasting op grondbezit die dhimmi’s, christelijke en joodse ingezetenen van een islamitisch rijk, moeten betalen.

Chatîb:     prediker, naast de imam en de mo’addhin, werkzaam in de moskee.

Choetba:  preek tijdens het vrijdaggebed

Daar al-Islam en Daar al-Harb: Het Huis van de Islam en het Huis van de Oorlog.                  Aanduidingen voor respectievelijk het deel van de wereld waar de                         islamitische wetten gelden en waar dat (nog) niet het geval is. Deze                       indeling wordt door Europese moslims als achterhaald beschouwd.

Derwisj:   rondreizende soefi-bedelmonnik (synoniem: faqir).

Dhikr:      een islamitisch ritueel waarbij de namen van Allah ((God) of een kort gebed voortdurend worden herhaald, terwijl men ritmische bewegingen maakt met het lichaam. Zo raakt de gelovige in een religieuze extase. Het is de belangrijkste vorm van meditatie binnen de islam en komt vooral voor bij soefi’s (moslim mystici).

Djihad:     Moeite of inspanning voor het geloof (van het werkwoord djâhada). Dat kan op  twee manieren: via de ‘grote djihad’, die inhoudt dat men zich geestelijk bezint of goede werken verricht, en de ‘kleine djihad’ die leidt tot de ‘heilige oorlog’, gevoerd ter verdediging van het eigen islamitisch grondgebied of tot expansie ervan. Veel moslim fundamentalisten interpreteren djihad in de gewelddadige zin.

Fatwa:      een adviserende uitspraak over de sjari’a, de islamitische wetgeving, uitgesproken door een bevoegd persoon (moefti) volgens welbepaalde juridische normen. 

Fiqkh:      de Islamitische jurisprudentie.

Fitna:       beproeving die Allah de mens oplegt.

Hadieth:   opgetekende uitspraak of handeling van Mohammed. De hadieths vormen samen de basis van de soenna of traditie, naast de koran de belangrijkste bron voor de islamitische wetgeving en theologie. Er bestaan zes canonieke verzamelingen van  hadieths, waarvan die van Boechari en Moeslim de belangrijkste zijn.

Hadj:       bedevaart naar Mekka die elk jaar in de twaalfde maand dhoe al-hidja,wordt gehouden. Iedere moslim moet die minstens eens in zijn leven ondernemen. Iemand die op de hadj is geweest, heet een hâdjî.

Halâl:       alles wat is toegestaan in de islamitische wetgeving; het tegengestelde van harâm, verboden. Wordt meestal gebruikte voor consumptiemiddelen en is te vergelijken met kosjer bij de Joden.

Handje van Fatima: amulet in de vorm van een (zilverkleurig) handje met een                         blauwe kraal. Stamt uit voor-islamitisch, Phenicisch gebruik. Preventief                   tegen het kwade oog.

Hasjemiet: afstammeling van Hashim, leider van de tak van de de Qoeraish, waaruit Mohammed voortsproot. Hashim was de betovergrootvader van de Profeet. Nu betekent het ‘iemand die rechtstreeks afstamt van de clan van Mohammed’. Dat beweren onder meer de leden van het Jordaanse koningshuis en van de vroegere koninklijke families van de Hidjaaz, Irak en Syrië.

Hidjaaz:   westelijk deel van het huidige Saoedi-Arabië, met als voornaamste steden Mekka, Medina en Jeddah. Ze vormen samen het spirituele centrum van de islam.

Hidjra:     Emigratie van Mohammed en enkele volgelingen van Mekka naar Medina. Volgens de traditie gebeurde dit in het jaar 622.

Hodjatoelislam (= autoriteit van de islam): in de sji’itische islam een eretitel voor                   een godsdienstgeleerde.

Iblies (ook wel asj-sjaitaan genoemd): de duivel. Hij was oorspronkelijk een engel                  die uit hoogmoed weigerde Gods Bevel op te volgen om voor Adam te                      buigen. Hij probeert de mens tot het kwade te verleiden.

Ied al-adha: Offerfeest. Het wordt tijdens de bedevaart naar Mekka gevierd, ter herdenking van het feit dat Ibrahiem (Abraham) op bevel van Allah zijn zoon Isma’iel (Ismaël) wilde offeren. Beiden bouwden later in Mekka de eerste ka’aba, een rechthoekig gebouw waar de Zwarte Steen is ingemetseld. Ook stelden ze de riten van de hadj op. Isma’iel werd de voorvader van de Arabieren.

Ied al-fitr:Feest aan het einde van de ramadan ter ere van het breken van de vasten. Door de Turken ook wel ook wel Suikerfeest genoemd.

Israa’:      de nachtreis die Mohammed, gezeten op zijn paard Boeraak, van Medina naar Jeruzalem heeft gemaakt. Daar zou hij vroegere profeten (nabi’s) als Adam, Moesa (Mozes) en ‘Isâ (Jezus) hebben ontmoet en met hen hebben gebeden. Vervolgens zou hij heen en terug naar de hemel zijn gereisd.

Koettaab: een aan de moskee verbonden koranschool.

Lailat-al-quadr (= ‘Nacht van de beslissing’): in deze nacht, aan het einde van de                    vastenmaand ramadan, zou Mohammed van Allah zijn eerste openbaring                hebben gekregen die haar neerslag kreeg in de koran.

Madhhab: een wets- of rechtsschool. Er hebben zich in de loop der eeuwen vier  richtingen ontwikkeld: de hanafieten, de malikieten, de sjafi‘ieten en de hanbalieten

Madrassa: school voor voortgezet islamitisch onderwijs, of ‘universiteit’. Daar wordt met name het islamitisch recht onderwezen, maar ook koranuitleg en Arabisch. Sommige madrassa’s, zoals in Pakistan en Jemen, zijn tegenwoordig broeinesten van moslimfundamentalisme.

Mahdi:      in de sji’itische islam speelt hij de rol van verlosser en aankondiger van het einde der tijden. De belangrijkste richting, de twaalversjiíeten, gelooft dat de laatste (twaalfde) imam die nu in verborgenheid leeft, aan het einde der tijden zich als de Mahdi zal openbaren.

Maqsoera:afgeschermd gedeelte van een moskee waar vroeger de vorst e nu soms de vrouwen hun gebeden verrichten.

Mensen van het Boek: Christenen en joden die zich aan de openbaringsteksten van                Tora en Bijbel houden. In de ogen van moslims zijn deze teksten echter                  vervangen door de Koran.

Mihraab:   nis in de muur van de gebedsruimte in een moskee. Hij geeft de ligging                   van Mekka aan en daarmee de richting (qiblah) waarin de gelovigen                         moeten bidden.

Minbar:     preekstoel in de vorm van een troon, met een trap met een                                    oneven aantal treden. Hij bevindt zich in de gebedsruimte van de                            moskee, meestal rechts van de mihraab,  en is vaak mooi gedecoreerd.

Moeäddhin: de functionaris in de moskee die vanaf de minaret de gelovigen                              oproept tot het gebed.

Moefti:     iemand die het recht heeft juridisch adviezen te geven in de vorm                            van fatwa’s . Moefti’s hebben een grote rol gespeeld in de ontwikkeling                    van de islamitische jurisprudentie.

Oelama’ (enkelvoud `âlim): schriftgeleerden die de koran en andere religieuze bronnen bestuderen

Oemma:   de gemeenschap van islamitische gelovigen.

Oemra:     de kleine pelgrimstocht naar Mekka. Hij kan het hele jaar door worden                     verricht en is verplicht voor iedere moslim die Mekka bezoekt.

Rasoel:      Een gezondene of afgezant Gods

Râsjidoen (Rechtgeleide kaliefen): De eerste vier opvolgers van Mohammed die                       tussen 632 en 661 in godsdienstig, politiek en militair opzicht leiding                         gaven aan de jonge moslimgemeenschap. Het waren achtereenvolgens                   Aboe Bakr, Oethman, Oemar en Ali ibn Abi Tâlib. Ze breidden                                   het islamitische grondgebied uit tot buiten de grenzen van het Arabisch                   schiereiland en zorgden voor eenheid. Dit tijdperk vormt een bron van                     inspiratie voor islamitische hervormers én moslimfundamentalisten.

Riba’ (rente): het geven van (woeker)rente is binnen de islam niet toegestaan.  In                   plaats daarvan wordt door islamitische banken tegenwoordig dividend                     uitbetaald.

Salaat:     ritueel gebed dat vijf keer per dag dient te worden verricht. Eerst moet de gelovige zich in een staat van reinheid brengen middels een kleine of grote rituele wassing. Men mag alleen bidden in de gewijde ruimte van een moskee of elders op een speciaal gebedskleed. Tijdens het gebed staat de gelovige met zijn gezicht naar Mekka gekeerd. Hij voert een aantal  bewegingen uit, waarbij hij afwisselend buigingen maken en neerknielt, met het voorhoofd op de grond.

Saum       vasten: niet eten, drinken, roken of seks hebben van zonsopgang tot                       zonsondergang. Behalve tijdens de ramadan kan men ook bij andere                       gelegenheden vasten.

Sjaitaan:   kwade geest of duivel die mensen schade kan berokkenen.

Sjarie'a :  islamitische wet, gebaseerd op Koran, soenna, consensus en qiyâs                           (argumentatie door analogie)

Sji’a:         de op een na grootste stroming binnen de islam.

De sji’ieten onderscheiden zich van de soennieten door de leer dat er na de profeet Mohammed steeds één onfeilbare leider is: de imam. De naam sji’a is afgeleid van het Arabische sji’at Ali, de partij van Ali (ibn Abi Talib), neef en schoonzoon van de Profeet. Volgens de leer van de sji’a was hij na de dood van Mohammed diens directe opvolger. In werkelijkheid werd hij pas jaren later kalief, de laatste der Rasjidoen. De sji’ieten vormen de meerderheid in Azerbeidzjan, Bahrein, Libanon, Iran en in Zuid Irak. Samen vormen ze ongeveer 10% van alle moslims.

Soennieten: de grootste stroming binnen de islam. Negen van de tien moslims  behoren hiertoe (dat geldt  ook voor Nederland). In tegenstelling tot de  sji’itische islam kent de soennitische variant formeel geen geestelijke  hierarchie.

Soera:       hoofdstuk uit de Koran. De Koran telt 114 soera’s die naar lengte zijn       geordend. Vanaf soera 2 nemen de soera’s in lengte af. Elke soera           is onderverdeeld in âja’s , (tekenen) verzen.

Wahhabieten:  ultra-orthodoxe stroming binnen de soennitische islam, gesticht door  de hanbalistische wetgeleerde Mohammed ibn  Abd al-Wahhaab (1703-  1792). De wahhabieten streven naar een herstel van de, in hun ogen  volmaakte islamitische samenleving ten tijde van de profeet Mohammed.

Zainab:    kleindochter van Mohammed en zuster van Hoesein. Vooral binnen de sji’itische islam is ze  een van de meest vereerde vrouwen. Samen Met Mohammeds dochter Fatima, echtgenote van de laatste rechtgeleide kalief Ali, fungeert ze voor veel sji’itische vrouwen, als rolmodel, enigszins vergelijkbaar met de positie van de maagd Maria binnen het rooms-katholicisme.

Zakaat:    een vorm van religieuze belasting die behoort tot een van de                                   ‘zuilen’ (basisplichten) van de islam. Ze is o.a. bestemd voor de armen,                   de reizigers, de vrijkoop van slaven.

Zamzam: zoetwaterbron in Mekka, in de buurt van de Ka’aba. Volgens de overlevering ontsproot deze op miraculeuze wijze aan de voeten van Isma’iel, toen zijn moeder Hagar, slavin van Ibrahiems vrouw Sara, wanhopig ronddwaalde in de woestijn tussen Safwa en Marwa op zoek naar water. Beiden waren verstoten. Tijdens de hadj drinken de pelgrims van het water

Verklarende woordenlijst

Maak jouw eigen website met JouwWeb